Ontstaan van Dwaallicht

Ergens in het voorjaar van 2004 kreeg het Expertisecentrum Dementie Orion een vraag van een rusthuisverantwoordelijke uit de Voorkempen. Men wilde in dat woon- zorgcentrum meer ondersteuning en vorming aanbieden aan alle mensen, die met de zorg voor dementerenden werden geconfronteerd. Deze vraag bleek erg actueel te zijn in de hele regio. Verschillende mensen van verschillende organisaties uit de bejaardenzorg en meer specifiek de zorg voor dementerenden reageerden dan ook onmiddellijk op de vraag van Jurn Verschaegen, de coördinator van het Expertisecentrum, om rond dit onderwerp eens samen te komen en te praten. Zo zaten binnen de kortste keren vertegenwoordigers van vier OCMW  ‘s, vier thuiszorg- organisaties, zes woon- zorgcentra en diverse andere, betrokken organisaties zoals de Alzheimer Liga, het regionale SIT en een project rond dementie van een plaatselijk ziekenhuis rond de tafel.

Nu was het in het verleden binnen onze regio niet altijd even eenvoudig om zorgorganisaties van diverse gezindheid samen te brengen, laat staan een gemeenschappelijk platform voor samenwerking te vinden rond één of meer facetten van de ouderenzorg. De eiland- mentaliteit en de angst om over zijn eigen muurtje te laten kijken bleken dikwijls sterker dan de wil om samen te werken. Zelfs tussen organisaties binnen dezelfde “ zuil “  of koepel liep dit niet altijd even vlot.

Groot was dan ook mijn verbazing ( en zoals later bleek ook die van de anderen ) dat de verschillende deelnemers even enthousiast bleken te zijn, dat er open  gediscussieerd werd en dat al snel een gezamenlijk standpunt werd gevonden. Blijkbaar was het onderwerp, dementie, actueel genoeg en de nood naar ondersteuning en begeleiding hoog. Al tijdens de eerste bijeenkomst op 9 juli 2004 werd besloten om een regionaal praatcafé dementie op te richten, tijdens de tweede werden vorm, inhoud, locatie en promotie vastgelegd. Het Praatcafé Dementie Dwaallicht was geboren en boven het doopvont gehouden ( tussen haakjes, het vinden van een gepaste naam bleek uiteindelijk nog het grootste discussiepunt te zijn! ).

Een aantal belangrijke voorwaarden wilden wij zo snel mogelijk vervuld zien:

  • ten eerste het enthousiasmeren  van de diverse besturen en beheersraden zodat zij het initiatief ook daadwerkelijk zouden ondersteunen;
  • ten tweede de garantie, in de vorm van een éénmalige financiële steun door de deelnemende OCMW ‘s, dat de geldelijke middelen beschikbaar zouden zijn om te starten; bij het provinciebestuur werd een subsidie aangevraagd, die wij ook vlot verkregen;
  • ten derde een duidelijke profilering van het initiatief: zo is Dwaallicht het eerste praatcafé dementie dat overdag zijn deuren opent i.p.v. ’s avonds en met het kasteel de Renesse te Malle werd een uitzonderlijke locatie gevonden;
  • ten vierde: een campagne om doelgericht en zo breed mogelijk bekendheid te geven aan het initiatief.  Een mooie folder met een eigen logo werd op 5000 exemplaren verspreid in de regio. Een persbericht werd opgesteld en verspreid naar de lokale en Vlaamse media.Ook gemeentelijke communicatiekanalen ( gemeentelijke infobladen, websites, parochiebladen,…) spraken wij aan.

Wij zijn er dan ook geen beetje trots op dat wij vanaf het begin veel mensen over de vloer hebben gekregen, in het allereerste café zelfs een honderdtal deelnemers. Dit was voor ons het bewijs dat wij de nood aan zo ’n initiatief goed ingeschat hadden en onze promotiecampagne zijn doel had bereikt.

Wat hebben wij uit dit verhaal geleerd?

  1. Om in de ouderenzorg mensen en organisaties van diverse pluimage met elkaar te doen samenwerken moet je starten vanuit iets dat actueel is, een lacune in het zorgaanbod, een dringende nood. Ik ben ervan overtuigd dat die in onze sector nog ruimschoots aanwezig zijn, denk maar aan communicatie en samenwerking tussen thuiszorg en residentiële zorg, positieve beeldvorming over de rusthuizen, psychologische hulpverlening in de bejaardenzorg, drie domeinen waarrond in onze regio reeds initiatieven lopend zijn.
  2. Wil je een hoge slaagkans voor zo ’n project, laat het dan groeien vanuit enthousiaste voortrekkers in het werkveld. Als beleidsverantwoordelijken in hun organisatie een sfeer creëren waarin goede ideeën en initiatieven kunnen groeien, waar voortrekkers de kans krijgen om “ hun ding te kunnen doen “ zal dit niet alleen heel motiverend werken binnen de organisatie zelf, maar ook de kans vergroten dat een grensoverschrijdend initiatief kans op slagen heeft.
  3. Grote samenwerkingsinitiatieven zoals SIT ’s kunnen een structuur aanbieden waarbinnen ideeën regionaal uitgebouwd kunnen worden. Maar het zijn volgens mij de kleinere, dikwijls spontaan aan de basis groeiende projecten die de meeste slaagkans hebben en voor een belangrijk deel het succes van het grote samenwerkingsverband bepalen
  4. Grotere overheden zoals het provinciebestuur, overkoepelende organisaties zoals expertisecentra dementie, palliatieve netwerken, regionale of provinciale cellen van beroepsorganisaties, sectorkoepels zoals VVSG, VVI kunnen zowel als catalysator dan met financiële,logistieke of administratieve ondersteuning dergelijke projecten ondersteunen
  5. Het creëren van regionale overlegpunten zoals intervisiegroepen, gezamenlijk georganiseerde vormingsmomenten of andere vormen van overleg over muren en zuilen heen maakt dat mensen mekaar leren kennen ( “ onbekend is onbemind “ ), dat zij met elkaar kunnen praten over problemen, noden en ideeën. Hieruit ontstaat vertrouwen, inzicht in mekaars werk, respect voor elkaar en wordt een goede voedingsbodem voor samenwerking aangelegd.

Ik hoop dat ik met dit betoog een aantal tips heb kunnen geven aan een aantal mensen: bestuurders van zorgorganisaties, lokale beleidsverantwoordelijken en potentiële initiatiefnemers. Het verhaal van ons praatcafé is een levend bewijs dat grensoverschrijdende samenwerking rond concrete noden en behoeften in onze sector echt kans op slagen heeft, ook zonder ellenlange onderhandelingen en grote beleidsverklaringen. Ik zou zeggen: aan de slag! Er is nog heel veel werk aan de winkel in de ouderenzorg.

Jan Flament